Tussen de 11e en de 13e eeuw werd het veenmoeras tussen de Lek en de Linge met de cope-ontginningen ontsloten en droog gemaakt. Sommige delen,…
Tussen de 11e en de 13e eeuw werd het veenmoeras tussen de Lek en de Linge met de cope-ontginningen ontsloten en droog gemaakt. Sommige delen, zoals de polder Bolgarije, lagen echter zo laag, dat er blijvende problemen waren met de afwatering. Het koude opwellende grondwater en de natte grond zorgden ervoor dat gras en andere gewassen slecht wilden groeien waardoor het land niet of nauwelijks bruikbaar was voor de landbouw. Om toch winst uit de grond te halen werden deze drassige gebieden beplant met grienden: productiebossen met wilgenbomen en later ook populieren. De bossen waren verdeeld in twee soorten grienden: snijgrienden die een of twee keer per jaar geoogst werden en hakgrienden die een keer in de drie รก vier jaar geoogst werden. Van de snijtenen werden manden gevlochten, het hakhout werd gebruikt in hoepels voor tonnen, gereedschap en beschoeiing. Het restmateriaal werd verwerkt in zinkstukken voor de dijken.
Het Viaanse bos en het Bolgarijse bos bestaan uit griendenbossen van wilgen en populieren met stukken loofbos. Het Viaanse bos was het jachtbos van de Brederodefamilie, het Bolgarijse bos is van oorsprong een productiebos. De naam Bolgarije stamt uit de middeleeuwen en is afgeleid van het, dan nog, exotische Bulgarije. Deze naam is waarschijnlijk gehaald uit literaire verwijzingen of uit de verhalen van Kruisridders.
Lees ook Cope ontginningen, Hofpoort, Amaliastein en Stoomgemaal de Biezen.